SV | Toen naderde Juda tot hem, en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor mijns heren oren, en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken; want gij zijt even gelijk Farao! |
WLC | וַיִּגַּ֨שׁ אֵלָ֜יו יְהוּדָ֗ה וַיֹּאמֶר֮ בִּ֣י אֲדֹנִי֒ יְדַבֶּר־נָ֨א עַבְדְּךָ֤ דָבָר֙ בְּאָזְנֵ֣י אֲדֹנִ֔י וְאַל־יִ֥חַר אַפְּךָ֖ בְּעַבְדֶּ֑ךָ כִּ֥י כָמֹ֖וךָ כְּפַרְעֹֽה׃ |
Trans. | wayyigaš ’ēlāyw yəhûḏâ wayyō’mer bî ’ăḏōnî yəḏaber-nā’ ‘aḇədəḵā ḏāḇār bə’āzənê ’ăḏōnî wə’al-yiḥar ’apəḵā bə‘aḇədeḵā kî ḵāmwōḵā kəfarə‘ōh: |
Toen naderde Juda tot hem, en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor mijns heren oren, en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken; want gij zijt even gelijk Farao!
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Toen naderde Juda tot hem, en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor mijns heren oren, en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken; want gij zijt even gelijk Farao!
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!